Maät

(Volgens Wikipedia)
Maät of Ma'at is in het oude Egypte de aanduiding van het concept van waarheid, stabiliteit en rechtvaardigheid en kosmische orde. Het komt reeds in het 3e millennium v.Chr. in teksten voor. Maät wordt vanaf het Middenrijk de maatstaf voor de hoofdrol van de farao: de kosmische orde handhaven voor de vruchtbaarheid van het land en zijn bewoners.

In de Egyptische mythologie is Maät als godin de personificatie van deze concepten. Zij vertegenwoordigt van bij de aanvang van het universum de kosmische orde. Laat in haar ontwikkeling werd ze als dochter van de zonnegod Ra beschouwd. Haar goddelijke tegenhangster is Isfet, de chaos. Maät wordt vaak vernoemd in het Egyptisch Dodenboek.

Maät is in het Oude Egypte de aanduiding van het concept dat de eigenschappen essentie, authenticiteit, echtheid, rechtheid, juistheid, waarheid, stabiliteit, kosmische orde, rechtgeaardheid en rechtvaardigheid verenigt. Het duidt de natuurlijke wetmatigheid der dingen van bij hun begin aan. Vandaar ook de natuurwet waarmee de kosmos geregeld is van bij het ontstaan ervan. Dit principe is altijd onzichtbaar en onveranderlijk op de achtergrond aanwezig. Als een reflector heeft het zelf geen deel aan de gebeurtenissen, maar worden die er wel door beïnvloed. Een oude tekst zegt over maät: "de goedheid en waarde ervan was duurzaam bedoeld. Het werd niet verstoord sinds de dag van zijn ontstaan, terwijl degene die de ordonnanties ervan schendt gestraft wordt."

Het was de heilige plicht van de koning om maät te bewaren in de samenleving. Dit deed hij voornamelijk in rituelen, door een beeldje van de godin Maät te offeren aan alle andere goden. Alle goden leven namelijk van maät. Het is hun adem, hun kleding, hun voedsel. Het aanbieden van Maät aan de goden lijkt daarom heel veel op het geven van voedsel- en kledingoffers.

Daarnaast moest de farao natuurlijk ook letterlijk de orde bewaken. Dit deed hij door recht te spreken en te laten spreken. Waarschijnlijk droegen rechters een gouden beeldje van Maät aan een ketting om hun hals om daarmee hun ambt duidelijk te maken. De vizier was opperrechter (met slechts de farao boven zich) en droeg altijd de titel ‘priester van Maät’. Ondanks dat zij geen eigen heiligdom bezat, werd Maät feitelijk in alle tempels van Egypte aanbeden. Alle goden hadden haar immers nodig om te leven.

Maät wordt bijna altijd uitgebeeld als een vrouw met een struisvogelveer op haar hoofd. De weergave van de gestileerde veer mag zelfs worden beschouwd als een verzinnebeelding van de godin. Het is ook de manier waarop haar naam, of het begrip waarheid wordt geschreven. 

Maät is vooral bekend van de scène ‘het wegen van het hart’ uit het Dodenboek. Iedere overledene moest dit ondergaan en het is bedoeld om te bepalen of hij een goed en rechtvaardig leven heeft geleid. In de scène wordt getoond hoe het hart van de overledene op een weegschaal is geplaatst. Als tegenwicht geldt de veer van Maät. Wanneer het hart bezwaard is door wandaden, dan zal de weegschaal negatief doorslaan.

Het hart wordt dan opgegeten door de demone Ammoet. Zij heeft de kop van een krokodil, de voorpoten en het voorlijf van een leeuw en de achterpoten en het achterlijf van een nijlpaard. Dat zijn de drie meest gevaarlijke dieren in Egypte. Als zij het hart opeet, dan houdt men simpelweg op te bestaan. Iets wat voor de Egyptenaren het meest verschrikkelijke was dat men kon overkomen.

Het doorslaan van de weegschaal wordt echter nooit afgebeeld. Vaak is het zelfs zo dat de goden Horus, Thot of Anoebis meehelpen de weegschaal in evenwicht te houden. De 42 rechters die Osiris helpen een oordeel te vellen over het hart van de overledene, vormen de ‘Raad van Maät’. De aan Osiris rapporterende god Thot wordt vaak als de echtgenoot van Maät beschouwd. Hij is degene die de ceremonie leidt en die het oordeel noteert. Wanneer het oordeel gunstig uitvalt voor de overledene, wordt hij door Anoebis meegenomen om aan Osiris te worden voorgeleid.

Maät speelde een belangrijke rol in het dagelijkse leven van de oude Egyptenaren. Het was de gedragscode volgens welke iedereen leefde. Als iemand zich onrecht voelde aangedaan, dan werd de kenbet, een raad van dorpswijzen, bij elkaar geroepen om in de naam van Maät recht te spreken. Als het ernstig was, dan kon een opperrechter worden ingeschakeld.