
Het was de Griekse geschiedenisschrijver Herodotos die voor het eerst deze gevleugelde uitspraak deed, nadat hij een bezoek had gebracht aan het Oude Egypte (± 450 AD). Zowat ieder boek over Egypte of iedere gids ter plaatse, spreekt deze zin eens uit.
Tot op vandaag is de Nijl heel belangrijk voor de Egyptenaren. De ruim 6.750 km lange rivier ontspringt diep in Afrika (Rwanda) en stroomt zo’n 1.500 km door Egypte vooraleer uit te monden in de Middellandse Zee.
Tot in de jaren 1970 was de overstroming van de Nijl een jaarlijks terugkerend fenomeen. Na de aanleg van de Aswan-Dam is dat gestopt. De overstroming van de Nijl zorgde ervoor dat de Nijlvallei steeds een strook vruchtbare grond bleef behouden (slib). Soms was die strook maar een paar tientallen meter breed, soms een paar honderd. Eenmaal ten noorden van de piramiden in Gizeh, begon de waaiervormige Nijldelta.
Het overstromingsseizoen duurde een viertal maanden, van eind juni tot oktober; het werd het achet-seizoen genoemd. Dan kwam het zaaiseizoen en het oogstseizoen.
Het afgezette slib dat meegevoerd werd vanuit de hooglanden van Ethiopië was donker van kleur en rijk aan minerale grondstoffen. De Oude Egyptenaren maakten daarom een onderscheid tussen het vruchtbare deel, het “Zwarte Land” (kmt, kemet uitgesproken) en de woestijn waar natuurlijk geen landbouw mogelijk was, het “Rode Land” (dšrt, desjeret uitgesproken).


" De Beide Landen"
In vele teksten uit het Oude Egypte wordt het land “Tawy” genoemd, wat “de beide landen” of "de twee landen" betekent.
Dit slaat op de opdeling in twee delen:
> Neder-Egypte (zeg maar, de Nijldelta ),
> Opper-Egypte (vanaf de delta tot aan de grens met Nubië)
De koning (door de Grieken later voor het eerst 'farao' genoemd) werd ook steeds als “de Heer van de Twee landen” (neb-tawy) aangesproken: een gebruik dat in de hele lange geschiedenis van het historisch Egypte in stand werd gehouden. Het is met de vereniging van Opper- en Neder-Egypte omstreeks 3100 v.C. dat de geschiedenis van Egypte is begonnen.


Neder-Egypte
- mechoe in hiërogliefen
- de Wadjet, de cobra godin, als beschermer
- de kenmerkende plant is de papyrus
- de voornaamste steden in het faraotijdperk (met -tussen haakjes- hun Griekse of Latijnse namen) en hun actuele namen:
- Per-Ramessoe (Ramesse) = Qantir
- Ioenoe (Heliopolis) = Tel Hisn
- Djed Soet (Memphis) = Mit Rahina
- Rasetjaoe (Pyramidos) = Giza, El-Gizeh
- Per-Oesir, Djedoe (Bousiris) = Abu Sir
- Seker (?) = Saqqara
- Ioe Seneferoe (Tachuris) = Dashur
- Mer-Atoem (Moithymis) = Meidum
Opper-Egypte
- sjema-oe in hiërogliefen
- de Nechbet, de gier godin, als beschermer
- de kenmerkende plant is de lotus
- de voornaamste steden in het faraotijdperk (met -tussen haakjes- hun Griekse of Latijnse namen) en hun actuele namen:
- Achetaten (?) = Tell el-Amarna
- Abedjoe (Abydos) = Al-Birba
- Ioenet (Tentyris) = Dendera
- Waset (Thebe) = Luxor
- Djeba (Apollonopolis) = Edfu
- Nebit (Ombos) = Kom Ombo
- Aboe (Elephantine) = Aswan/Assuan
De farao had meerdere kronen, die afwisselend werden gedragen, afhankelijk van waar de farao zich bevond of wat de gelegenheid (feest of festival) precies was. Drie daarvan hebben te maken met de geografie:
1 – de witte kroon van Opper-Egypte (de hedjet )
2 – de rode kroon van Neder-Egypte (de desjeret)
3 – de dubbele kroon als “Heer van de Beide landen” (de pa sechemti)
