
Het Opet-Festival
Het Opet-festival werd wellicht al in het Oude Rijk voor het eerst gevierd, maar kende zijn hoogste bloei vanaf het Nieuwe Rijk. Ook in de Late Tijd zijn er nog verwijzingen naar.
Het feest werd georganiseerd ter ere van de drie Thebaanse goden: Amon-Ra, de oppergod, de godenmoeder Moet en hun kind Chonsoe. De dag waarop het begon werd niet door de astronomische kalender bepaald, maar door de burgerlijke: in de tweede maand van het overstromingsseizoen (achet) wanneer de Nijloverstroming op zijn hoogste punt was.
De beste bronnen gaan terug tot de tijd van de farao-koningin Hatsjepsoet. Op de Rode kapel in het Tempelcomplex van Karnak staan de eerste duidelijke voorstellingen. Het was in deze kapel, dat de heilige boot (bark) van Amon-Ra werd bewaard tot wanneer deze voor het festival buiten werd gehaald.
De bedoeling van het feest was om de Ka van de regerende farao ieder jaar opnieuw te verjongen en zo ook het koningschap als het ware telkens weer te vernieuwen. Hiervoor was een ‘heilig huwelijk’ tussen de goden Amon-Ra en Moet nodig. Dit huwelijk diende ieder jaar opnieuw plaats te vinden in de ‘zuidelijke harem’, een aanduiding voor de Tempel in Luxor (Ipet resi). Ook de geboorte van de maangod Chonsoe speelde hierbij een belangrijke rol.
Het was de farao zelf die het cultusbeeld dat in het heilige der heiligen van de Amon-Ra tempel stond uit het godenschrijn te halen. Het werd op de heilige bark geladen en de processiestoet vormde zich. Via de zuidelijke uitgang van de tempel werd de bark naar buiten gedragen. Daar werden ook de cultusbeelden van Moet en Chonsoe, opgesteld in hun eigen bark, toegevoegd aan de stoet. De processie gebruikte de "heilige weg" naar de Tempel van Luxor.

De processie met de farao en de drie barken, die toekwam in Luxor werd door een grote menigte toegejuicht. De barken van Moet en Chonsoe werden in hun kapel gezet en de bark van Amon-Ra werd naar 'de Kamer van de Goddelijke Koning' gedragen. De farao werd ritueel gereinigd en opnieuw gekroond. De hogepriester die de rol van Amon-Ra op zich nam, zette de verschillende koninklijke kronen, één voor één, op het hoofd van de farao. Tijdens iedere kroning knielde de farao voor Amon-Ra, met zijn rug naar de god toe, en Amon-Ra plaatste dan zijn handen op het hoofd of op de kroon van de farao. Dit is het beschermde gebaar van het ka-teken. Door deze handoplegging werd de koninklijke Ka overgedragen van vader op zoon. Dit ritueel verjongde de farao. Terwijl priesters heilige teksten voordroegen, presenteerde de farao belangrijke offers aan de god. Na dit ritueel opende de farao de schrijn van Amon-Ra. Onmiddellijk weerkaatste de glorie van de god op de farao waardoor hij een herboren godheid werd. Daarna knielde de farao nog eenmaal voor de god, deze keer met zijn gezicht naar hem toe. Dat was het moment waarop Amon-Ra de farao definitief zou kronen.
Na afloop toonde de farao zich aan het publiek die zijn vernieuwde Ka en kracht kon bejubelen. De cultusbeelden werden weer op hun bark geplaatst en konden naar Karnak terugkeren. De route verliep over land naar Luxor, maar de weg terug ging via de Nijl (stroomafwaarts). Daarvoor werden er grotere schepen ingezet. De plaatselijke bevolking hielp de afvaart door de schepen met touwen vanop de oever voort te trekken. Daartoe werd er langs de kade een jaagpad aangelegd.
In Karnak werden de beelden terug in hun schrijn geplaatst.
Het Opet-feest duurde meer dan één dag; Onder Hatsjepsoet was dat elf dagen, onder Ramses II al vierentwintig dagen.
Op een ander moment in het jaar ging het beeld van Amon nog eens elders op bezoek....

Het Mooie Dalfeest (heb nefer en inet)
Ook het Mooie Dalfeest was een jaarlijks terugkerend festival. Het vond steeds plaats in de tweede maand van het oogstseizoen bij lage waterstand van de Nijl en bij nieuwe maan. Ergens in de maand mei dus.
Vanuit Karnak werd Amon-Ra in processiestoet over de Nijl naar de dodentempel van Montoehotep in Deir-Al-Bahari gebracht. Later in het Nieuwe Rijk werd dat de dodentempel van Hatsjepsoet. Het Mooie Dalfeest was een feest van vernieuwing en wedergeboorte.
Voor de overtocht, dwars over de Nijl, werd de bark met het cultusbeeld ingescheept op het schip van Amon-Ra: de Oeserhat. Aan de overkant had men een kanaal uitgegraven tot aan de dodentempel. Bij de processie waren vele mensen aanwezig: het koninklijk echtpaar, de hogepriester, zangers en zangeressen, dansers en danseressen, muzikanten, soldaten en leden van de hofhouding. Priesters begeleidden de stoet met rituele objecten zoals godenstandaarden en beelden van overleden of vergoddelijkte farao’s.
Voor de bevolking was dit een uitgesproken kans om dicht bij Amon-Ra en de farao te geraken. Vaak maakten mensen van die gelegenheid gebruik om een orakelvraag aan het godenbeeld voor te leggen. Men kon namelijk vragen stellen aan Amon wanneer de barkprocessie halthield. De bark met het godenbeeld dat op de schouders van de priesters werd gedragen bewoog dan naar voren of naar achteren om ja of nee aan te duiden.
De bevolking van de stad kleedde zich voor het Mooie Dalfeest in mooi wit linnen en droeg een geparfumeerde vetkegel op het hoofd. Ze kregen daarnaast allemaal een wah-kraag of krans om hun nek, gemaakt van geurende bloemblaadjes. Dit was een symbool van vernieuwing en wedergeboorte. Ook de beelden van overledenen kregen zo’n krans. Mensen konden ook een bloemboeket van de priesters kopen, opgemaakt in de vorm van een anch, het levensteken.
Tijdens het festival waakten de nabestaanden gedurende de nacht bij de graven van hun overleden familieleden. Daarbij werd uitbundig gefeest om te vieren dat de levenden werden herenigd met de doden. Er werd veel bier en wijn gedronken. De alcohol diende als bedwelmingsmiddel om in trance de doden te kunnen ontmoeten. Ook het hypnotiserende ritme van muziek en dans zal daaraan hebben bijgedragen.
Tegelijkertijd waren de goddelijke klanken van muziek ook bedoeld om de vooroudergeesten op te roepen. Na het nachtelijke hoogtepunt van het feest werd vlak voor zonsopkomst een belangrijk wedergeboorte ritueel uitgevoerd. Na de voltooiing ervan reisde Amon weer terug naar Karnak.
Het Heb Sed (Sed-festival)
Al van voor de eerste dynastie zijn er verwijzingen naar dit koningsfeest. Het werd wellicht gedurende de ganse Egyptische geschiedenis gevierd.
De 'sed' was een stierenstaart die de koning als versiering droeg. Een van zijn titels was "sterke stier".
Het sed-feest was een verjongingsritueel en een jubileumfeest. De koning werd verondersteld sterk en lenig te zijn om al zijn taken goed te kunnen uitvoeren. Om dit te bewijzen aan zijn onderdanen voerde hij tijdens het feest enkele rituelen uit waardoor hij zichzelf als het ware verjongde. Hij zou daarmee fit genoeg zijn om zijn taak als koning uit te kunnen oefenen en verder te regeren. Traditioneel werd het Sed-festival na een regeringsperiode van ongeveer dertig jaar uitgevoerd. Maar dit was geen vaste regel. Van Amenhotep III is bijvoorbeeld bekend dat hij 38 jaar heeft geregeerd en dat hij drie Sed-festivals heeft gevierd.
Onder meer in het Dsoser-complex te Sakkara dat we gaan bezoeken, werd het festival georganiseerd. Het festival begint met een aantal funderingsrituelen. Hierna wordt de voortgang van de bouw van de regeringsgebouwen en de veestapel geïnspecteerd. Vervolgens verschijnt de koning in zijn traditionele Heb Sed kleding. Er volgt een ritueel met leeuwenmeubels ten behoeve van de regeneratie van de koning. Het volk verzamelt zich rondom de koning die enkele kapellen bezoekt, waaronder die van de regeneratiegod Min. Wanneer de koning bij de kapel van de god Wepwaoet is aangekomen, trekt hij een ander kleed aan en voert hij zijn hardloopprestatie uit. Daarna wordt de veestapel geteld en worden de runderen aan de goden als offer aangeboden. Tenslotte neemt de koning plaats op zijn troon die op draagstangen is gemonteerd en wordt hij vervolgens in een processie rondgedragen.
In principe -maar er werd soms sterk van afgeweken- werd het eerste Heb Sed voor een farao georganiseerd na 30 jaar en vanaf dan om de 3 jaar.


Het Sokar-festival
Het Sokar-festival was een religieus feest dat in het teken van nieuw leven stond. Het vond plaats aan het eind van de vierde maand van achet, het overstromingsseizoen.
Het luidde de komst van peret in, het seizoen waarin de gewassen uitkomen. Het was een feest van vernieuwing; van de wedergeboorte van Osiris en de bevestiging van de rol van de farao als tussenpersoon tussen de menselijke en goddelijke orde. Daarnaast vormde de viering van het Sokar-festival een bevestiging van het nieuwe leven in de natuur, nog onzichtbaar tijdens het overstromingsseizoen maar ontluikend tijdens peret, het seizoen waarin de gewassen uitkomen.
Het festival vindt zijn oorsprong in Memphis, het culturele centrum van de god Sokar. Tijdens het Middenrijk smolt het festival samen met delen van het Osiris-festival in Abydos.
In eerste instantie werd het festival gevierd op de 26ste dag van achet, het overstromingsseizoen.
In het Nieuwe Rijk groeide het uit tot een meerdaags festival van tien dagen. Tijdens de regering van Ramses III stonden de eerste vijf dagen van het festival in het teken van de mummificatie en het begrafenisritueel van de god Osiris. Deze rituelen vonden plaats binnen het tempelcomplex van Medinet Haboe en waren niet toegankelijk voor het publiek. De priesters maakten Osirisvormige graanmummies en voerden het mondopeningsritueel en het begrafenisritueel uit. Ook werd tijdens deze dagen het ritueel van het hakken van de aarde uitgevoerd door de farao of door een priester die de farao vertegenwoordigde. De avond voor de belangrijkste festivaldag, dag 26, stond in het teken van het vernieuwen van de verbintenis tussen Horus als symbool van de wedergeboorte en Sokar, de god van het dodenrijk. Deze ceremonie vond niet alleen plaats in de tempel maar ook in de privégraven van de Thebaanse necropool.
Tijdens deze ceremonie speelden uien een belangrijke rol. Ka-priesters of familie van de overledenen zorgden voor pleng- en wierookoffers in de grafkapellen en gedurende de nacht maakten de nabestaanden kettingen van uien en hingen die om hun nek. Ook maakten zij boeketten van de stengels van de uienplant en offerden deze aan Sokar en aan de overledenen.