De elementen van de menselijke natuur

De Egyptenaren hadden een bijzondere opvatting over de menselijke natuur. Zij geloofden dat er, om als mens te kunnen functioneren vijf verschillende elelementen aanwezig waren. Die facetten waren essentieel en samen aanwezig om van iedere mens een unieke persoon te maken.

1.  Het fysieke lichaam: de Kha of Cha

Het element dat het gemakkelijkst kan begrepen worden is het fysieke lichaam: de kha/cha. Het lichaam is het fysieke omhulsel waaruit ieder individu bestaat. De Egyptenaren wisten en erkenden dat het lichaam geboren werd uit de ouders van de persoon. Ze zagen het lichaam als een geheel van onderdelen en daarom wordt meestal het meervoud "lichaamsdelen" gebruikt in de hiërogliefen.
Het belangrijkste deel van het lichaam was het hart: ib. Het hart was niet alleen het centrum van alle fysieke activiteit maar ook de zetel van de gedachte, het geheugen, de verbeelding, het geweten en de emoties. (Egyptenaren verstonden blijkbaar de functie van de hersenen nog niet). Onze hedendaagse opvatting van het hart als emotiecentrum gaat hierop terug: met Valentijn geven we hartjes om geen gebroken hart op te lopen of te riskeren :-)

Het was erg belangrijk dat na het sterven, het lichaam zo onaangetast mogelijk bleef. Vandaar het grote belang dat gehecht werd aan het bewaren ervan door de mummificatie (zie verder). Maar de bewaring van het lichaam alleen was niet voldoende. Men moest zich ook  vrij kunnen bewegen tussen de tastbare wereld en de denkbeeldige wereld van het hiernamaals dat als een soort parallele schaduwwereld werd gezien. In het Dodenboek wordt vermeld dat het hart van de overledene geen leugens mocht verteld hebben.
De hele procedure van 'de weging van het hart' was een soort laatste oordeel over de overledene waarbij diens rechtschapenheid centraal stond. Wie slaagde in de test mocht voor Osiris verschijnen; van wie faalde werd het hart opgegeten door het monster van de onderwereld. Bij de mummificatie was het hart het enige orgaan dat in het lichaam achter bleef. Alle andere organen werden ofwel bewaard in afzonderlijke canopen, ofwel gewoon weggegooid.

2.  De schaduw: de Sjoet    en     3. De ziel of de Ba

De schaduw hoorde bij het lichaam in de tastbare wereld, maar reist ook heen en weer tussen de tastbare wereld en het hiernamaals. De schaduw werd gezien als een beschermend element dat de overledene gedurende de dag begeleidde en er onlosmakelijk mee verbonden was. De schaduw verbleef niet zelf in de onderwereld maar bleef verbonden met het aardse bestaan.

De Ba, dat traditioneel vertaald wordt als de "ziel" (soul), staat voor de 'persoonlijkheid': alle niet-fysieke kenmerken die een persoon uniek maken en die aan de basis liggen van de indruk die iemand kan hebben over die persoon.
De Ba is dat deel dat voortleeft wanneer een persoon gestorven is. De Ba reist via de schijndeur in het graf tussen de aardse wereld en het rijk van Osiris. Dat vermogen om heen en weer te reizen komt tot uiting door het bijzondere hiëroglief dat hiervoor wordt gebruikt: de jabiroe-vogel (een ooievaar) met een mensenhoofd en mensenarmen als vleugels.
De Ba blijft 's nachts bij de dode maar komt bij zonsopgang terug tevoorschijn. Het tsjilpen van de vogels vroeg in de ochtend werd beschouwd als het praten van de doden, via hun Ba.
Bij de mummificatie wordt de Ba tijdelijk gescheiden van het lichaam (Kha/Cha). In het Dodenboek zijn er passages te lezen waarbij de overledene zijn angst uitspreekt over het schrikbeeld dat de Ba niet meer naar het lichaam zou kunnen terugkeren. Het is één van de redenen waarom de schijndeur in het graf soms zeer groot is.

4. De Ka

Iedere persoon heeft tijdens zijn leven ook een Ka. Het is die energieke levenskracht die het lichaam tijdens zijn aards bestaan opbouwt en onderhoudt. Het is de Ka die het verschil maakt tussen een levende en een dode persoon: de dood treedt op wanneer de Ka het lichaam verlaat. 
De levenskracht, de energie van de Ka gaat terug tot het moment van de oerschepping en komt via de koning tot de mens. Het hiëroglief met de geheven armen moet het begrip van overdraagbaarheid, omhelzing en bescherming door de Ka voorstellen.

Vanaf de dood zal de overledene streven naar een hereniging met zijn Ka. In het graf is de Ka een soort levenskapitaal dat de mens heeft opgebouwd tijdens zijn aards leven en dat voor eten en drinken en het algemene welzijn van de overledene blijft zorgen. Daarom zijn er 'stemoffers van brood en bier' en allerhande andere offergaven om de Ka van een persoon in leven te houden.
Niet de fysieke offergaven werden geconsumeerd door de Ka (maar door de priesters van de eredienst), maar wel de energie die deze offergaven in zich hadden. 
De Ka van een persoon kon zich ook in een houten of stenen beeld van die persoon vestigen. Vandaar de offers aan de Ka-beelden van de overledene.

5. De naam: de ren

Een ander essentieel element van iedere persoon was zijn naam, de 'rn'. Zonder naam kon een individu en alle voorgaande elementen niet bestaan. Ook niet in het hiernamaals.
Daarom spaarden de Egyptenaren dikwijls kosten noch moeite om hun naam in hun graf en hun monumenten op te nemen.
Van wie beschouwd werd als een vijand of een verstotene voor de samenleving, werd de naam gewoon weer weggehakt. Want dan "bestond" men niet meer. Er werd een soort rituele moord gepleegd om de herinnering aan een persoon te kunnen uitwissen.
Iemands naam kennen, betekende dat men ook die persoon kende. Van de goden werd dikwijls gezegd dat ze een 'geheime naam' hadden, omdat ze te groot en te machtig waren om ze te kunnen kennen.

In de afbeelding van de beroemde beeldjes van Rahotep en Nofret (Oude Rijk, IV Dynastie, gevonden in hun graf bij de piramide van farao Seneferu in Meidum), staan hun namen geel omlijnd.