
Er zijn twee verschillende soorten tempels te onderscheiden: de Godentempels op de oostelijke Nijloever en de Dodentempels van de farao's op de westelijke Nijloever.
Laten we het eerst hebben over de Godentempels.
Wanneer een Egyptische god op de aarde vertoefde, nam zijn ba bezit van het cultusbeeld dat opgesteld stond in de tempel. De god werd daardoor ook als echt aanwezig gezien in zijn tempel. De tempel was dus het 'huis van god' (per netjer).
Het was evenwel geen gebedshuis zoals onze kerken of kathedralen dat zijn. Er werd geen volk toegelaten in de tempel. Alleen de farao en een aantal priesters mochten de tempel betreden.
De Egyptische tempel is een mysterieuze, ommuurde enclave met een hoge omheiningsmuur en een aantal toegangspoorten. De tempel was als het ware een eiland binnen de aardse wereld en werd gezien als een kopie van de eerste initiële schepping.
Er valt een onderscheid te maken tussen de eigenlijke tempel (het heilige deel) en het gedeelte bestemd voor de administratie en de economische activiteit. Rondom de tempel stonden dikwijls in leemtichels opgetrokken 'aardse' gebouwen: militaire verblijven, paarden- en veestallen, magazijnen voor graanopslag en ander voedsel, etc.
Doorheen de geschiedenis heeft het tempelcomplex zich ontwikkeld van eenvoudige heiligdommen tot - wat wij in Egypte zullen kunnen bezoeken - de 'klassieke' tempel uit het Nieuwe Rijk (vanaf de 18de dynastie).
De verschillende terugkerende bouwelementen zijn -van buiten naar binnen-: de aanlegkade en de tribunes; de dromos met sfinxen; de toegangspoort of pyloon met daarvoor de obelisken, de koningsbeelden en de vlaggenmasten; de Open Hof, de Hypostyle of zuilenzaal; de offerandezaal en de barkenkapel; het heiligdom met de naos of het schrijn met het godenbeeld.
De decoratie van de tempel met uitgebreide wandvoorstellingen waren niet bedoeld als verfraaiing op zich, maar hadden een functioneel nut en waren cultusondersteunend. De tempel was niet alleen de woonplaats voor de god, maar ook de plaats waar de oerschepping dagelijks herhaald kon worden. De tempel was een functionele machine, als het ware een krachtcentrale voor de handhaving van de schepping en de goddelijke energie. Zonder functionerende tempel, zou Egypte ophouden te bestaan. Daarom kijkt de koning op de wandvoorstelling ook altijd in de richting van het Heiligdom.
De kade en de tribune
Als het enigszins kon werd de tempel verbonden met de Nijl via een klein kanaal. Boten konden zo via de Nijl tot in de tempelhaven varen en aan de kade aanmeren.
Op de kade stonden tribunes waarop de cultusbeelden en godenbarken konden neergezet worden om offers te ontvangen van het volk en als verzamelplaats bij de start van de processie.
Tegenwoordig zijn deze kades en tribunes nog zelden aanwezig.


Een dromos met sfinxen
De dromos is de heilige toegangsweg tussen de kade en de tempel. Aan beide zijden van de laan staan er sfinxen opgesteld die de toegangsweg beschermen.
Zo'n sfinx stelt de koning voor in een leeuwenlichaam. Het is als het ware de koning die de toegang beschermt.
In Karnak zullen we hier en daar zien, dat het hoofd van de koning vervangen is door een ramskop die Amon voorstelt. De koning is hier opgesteld tussen de poten van de leeuw.
Tussen de tempel van Amon en deze van Moet werd de dromos opgericht door Toetanchamon.
De langste dromos vindt men tussen het tempelcomplex van Karnak en de Tempel van Luxor. Die dromos is 2 km lang en er stonden ooit meer dan 1200 sfinxen opgesteld.

De pyloon
Aan de toegangszijde van de tempel, in de omheiningsmuur, zit de toegangspoort: de pyloon.
De pyloon is een volwaardig poortgebouw met kamers en trappen die naar het dak van de tempel leiden. De vorm van het gebouw is een symbolische weerspiegeling van het hiëroglief voor 'horizon' (achet):
Dit stelt de horizon voor als twee woestijnbergen waartussen de zon opkomt en ondergaat. En daarom van grote symbolische waarde: het verwijst naar de zon. Vandaar ook steeds de gevleugelde zonneschijf boven de toegangspoort. Achter de pyloon, of achter de horizon, ligt de mysterieuze wereld van de goden.
In veel tempels zijn er meerdere pylonen, de ene na de andere.
In de Tempel van Karnak is de eerste pyloon de -wellicht- grootste ooit gebouwd (door Nectanebo I) en is meer dan 43 m hoog, 112 m breed en 15 m diep.
Tegen de gevel staan er cederhouten vlaggenmasten. Meestal per twee of per vier. ze stonden op een granieten basis en waren met houten klemmen vastgezet aan de voorgevel.
De eigenlijke toegangspoort was een houten poort, met koper beslagen. De poort was dicht en werd alleen bij de festivals geopend. Voor de dagelijkse erediensten gebruikten de tempelpriesters een zijingang van de tempel.
Voor de pyloon staan er grote koningsbeelden. Ze illustreren de macht van de koning die voor de bescherming van de tempel borg staat. Men moet de beelden ook zien als Ka-beelden van de koning en die daardoor zijn status benadrukt als exclusieve bemiddelaar tussen de wereld van de goden en deze van de mensen.
In deze buurt staan ook de obelisken.
De obelisk
Een bijzonder element in de Oud-Egyptische bouwkunst is de obeslisk: een vierkante, naar boven toe dunner wordende zuil met een piramidevormige punt, meestal van graniet gemaakt. Dat graniet kwam altijd uit de enige granietgroeve in Egypte: Aswan.
Kenmerkend voor de Egyptische obelisken (er zijn er elders ook ooit opgericht) is dat deze altijd uit één stuk steen (monoliet) zijn gehouwen en er hiërogliefen zijn in aangebracht. Alles bij elkaar zijn er zo'n 30 Egyptische obelisken bekend. Slechts 8 staan er nog in Egypte. De andere zijn ooit meegenomen als souvenir door buitenlandse bezetters (of weggeschonken). Romeinse keizers waren er dol op !
Obelisken werden -meestal per paar- aan de ingang van de tempel geplaatst en stonden symbool voor de zonnegod Ra. De piramidevormige top (piramidion) werd afgewerkt met goudplaten om de zonnestralen maximaal te weerkaatsen. De hiërogliefen vermelden de naam van de koning die de opdracht had gegeven om de obelisk op te richten.
Ook op dit vlak was farao Ramses II de meest bedrijvige :-)
In de steengroeve van Aswan ligt nog de "Onvoltooide" obelisk die bij het uithouwen was gaan barsten. We gaan deze bezoeken.
De obelisken werden met behulp van het nog hardere doloriet uitgehakt. Het oppervlak werd gepolijst met kwartszand en een gladde wrijfsteen. Op de voet van de obelisk van Hatsjepsoet staat dat er voor de aanmaak ervan zeven maanden waren nodig geweest en 130 arbeiders.

Alle andere Egyptische obelisken staan nu opgesteld buiten Egypte:
- Frankrijk, Parijs: Place de la Concorde (Ramses II)
- Italië, Rome: Piazza Sint-Jan in Lateranen (opgericht door twee farao's:Thoetmoses III en Thoetmoses IV)
: Sint-Pietersplein in Vaticaanstad (van een onbekende farao)
: Piazza del Popolo (in het midden deze van Seti I, aan de zijkant een obeslisk van Ramses II)
: Piazza della Rotonda (Ramses II)
: Piazza di Montecotorio (Psammetichus II, 26ste DYN)
: Santa Maria sopra Minerva (Apries; obeslisk op een sokkel in de vorm van een olifant)
: Thermen van Diocletianus (Ramses II)
: Villa Celimontana (Ramses II)
- Italië, Firenze: in de Boboli Tuinen (Ramses II)
- en verder in Italië nog drie obelisken met onbekende farao in Catania, Benevento en Uribino
- Polen, Poznan: aan het archeologisch museum (Ramses II)
- Turkije, op de Hippodroom tegenover de Hagia Sophia (Thoetmoses III)
- U.K., London aan de Thames (Thoetmoses III)
- U.K., London, Britisch Museum (Nectanebo II, 30ste DYN)
- U.K., Durham universiteit (Amenhotep I)
- U.K., Dorset (Ptolemaeus IX)
- U.S.A, New York, Central Park (Thoetmoses III), de zgn. Cleopatra's Needle

De Open Hof, achter de pyloon (het peristylum of voorhof)
De grote open ruimte achter de (eerste) pyloon is langs drie zijden ervan omgeven door een zuilengalerij.
Daar staan ook weer grote beelden van de koning voor. In de Open hof werden de offergaven van het volk verzameld en voor de koningsbeelden neergezet. Maar ook andere hoogwaardigheidsbekleders lieten hier een stenen beeld van zichzelf oprichten. Dat kon dan deelnemen aan de tempelrituelen en de offerandes.
Wanneer de voorhof vol geraakte met dergelijke beelden, werden ze door de priesters in grote depots (cachettes) onder de vloertegels begraven. Zo vonden archeologen in de voorhof van de Tempel van Karnak zo'n 751 grote beelden en meer dan 17.000 bronzen beeldjes uit verschillende periodes van de geschiedenis terug.
In het museum van Luxor staan er 26 vrijwel intacte beelden opgesteld die in de voorhof van de Tempel van Luxor werden opgegraven.
Wanneer men de Open Hof was overgestoken, kwam men in het gesloten, overdekte deel van de tempel. Eerst volgde er de Zuilenzaal.
De Zuilenzaal of Hypostyle zaal
De zuil stelt een versteende plant of boom voor. De schacht is de stengel van de plant of de stam van de boom en het kapittel vormt de bloem of de bladeren (een lotus of een papyrus bijvoorbeeld). Oorspronkelijk waren de zuilen beschilderd en geleken ze nog meer op de bloem of boom die ze voorstelden.
De zuilenhal vormt een versteend plantenbos. Dat staat symbool voor de wereld. Het plafond dat dicht was, stelde de sterrenhemel voor met afbeeldingen van sterren en de hemelgodin Noet. De vloer stelde het moeras voor van waaruit bij de oerschepping de oerheuvel ontstond. De naos in het centrale heiligdom stelde die oerheuvel voor (zie hierna). Deze lag dan ook wat hoger dan het niveau van de vloer in de zuilenzaal. tussen hemel en aarde bevindt zich de geordende wereld van de fauna en de flora.
In de hypostyle zaal werd de stoet gevormd van de priesters die de bark van de god tijdens de processie naar buiten droegen. Daarom werd deze hal ook wel de 'hal der verschijningen' genoemd.

De Barkenkapel en de Offerandezaal
Vanuit de hypostyle komt men terecht in de offerandezaal. Hier werd elke morgen, middag en avond de voedsel- en drankofferanden neergezet die de god kon 'consumeren'. Na het uitspreken van alle religieuze hymnen en spreuken die daarbij gepaard gingen, werd deze offergave dan weer naar buiten gebracht.
In de grotere tempels is er hier ook dikwijls een aparte kapel waar de bark (boot) van de god kon neergezet worden op een sokkel. In kleinere tempels staat de bark gewoon in het Heiligdom.
Het centrale Heiligdom
De god die in de tempel wordt vereerd 'woont' in het cultusbeeld dat in een schrijn staat in deze centrale plaats. Dat schrijn is de naos.
Het centrale Heiligdom is rond deze naos verder uitgebouwd met diverse schatkamers, magazijnen waar tempelmeubilair en heilige rituele voorwerpen worden bewaard en eventueel een ondergrondse crypte. Het centrale Heiligdom is eigenlijk een apart gebouw binnen de tempel: het heeft zijn eigen ommuring en apart plafond. Tussen de ommuring van het heiligdom en de tempel zelf is er dikwijls een rondgang die als een soort vacuüm rond het Heiligdom ligt. De woonplaats van de god wordt zo geïsoleerd ten opzichte van de rest van het tempelcomplex.
In de latere Grieks-Romeinse tempels bestaan er ook nog aparte zalen voor belangrijke rituelen als 'de vereniging met de zon', een Nieuwjaarshof en een dakkapel. Daar werden op de eerste dag van het nieuwe jaar, het godenbeeld naartoe gebracht en kon het in de dakkapel de energie van de zonnestralen oppikken.
In tempels waar meer dan één god woonde, konden er ook meerdere Heiligdommen zijn.
Alleen de farao en de Hogepriester mochten het Heiligdom betreden.

Binnen de ommuring van het tempelcomplex kan men nog een aantal secundaire gebouwen aantreffen.
Zo zijn er de mammisi of geboortehuizen. In deze kleine tempeltjes werd bijvoorbeeld de geboorte van de god herdacht.
Er zijn ook sanatoria tempelgebouwen. Dat zijn tempels met een geneeskundige functie waar zieken de nabijheid van de goden kwamen opzoeken om hun genezing te bespoedigen.
Aan de achterzijde van het tempelcomplex treft men soms een (zeer) kleine contratempel. Vaak niet meer dan een kleine nis met een beeld of een voorstelling van de god. In de Hathortempel van Dendera is zelfs niet meer dan een paar goddelijke oren, weliswaar met goud beslagen. Hier kon het gewone volk, dat geen toegang had tot het eigenlijke tempelcomplex, zijn gebeden tot de god richten.
Bij elke tempel hoorde ook een heilig meer: een kunstmatig uitgegraven vijver met grondwater dat 'goddelijk water' werd genoemd. Het werd gebruikt als offerwater en om de priesters ritueel te reinigen. Soms leefden hierin 'goddelijke' dieren, zoals de ganzen van Amon of de krokodillen van Sobek.
Tenslotte vindt men binnen (of vlak naast) het tempelcomplex ook de verblijven van de priesters en de wereldse opslagplaatsen voor graan e.d. Deze werden niet in steen opgericht maar in leemtichels en zijn daarom bijna overal verdwenen.

De Dodentempels van de farao's, gelegen op de westelijke oever.
In de nabijheid van hun (toekomstig) graf, rotsgraf of piramide, bouwden vele farao's een dodentempel.
Hoewel er ook goden in deze tempel konden wonen, had de dodentempel een enigszins andere functie. Hierin konden de (dagelijkse) herdenkingsrituelen voor de overleden farao uitgevoerd worden. Er stond een Ka-beeld van de overleden farao waar dagelijks voedseloffers gebracht werden. Een aparte priesterklasse was hiervoor aangesteld.
Deze tempels werden steevast "de tempel van miljoenen jaren" genoemd om de onsterfelijkheid en eeuwigdurende aanwezigheid van de farao te benadrukken.
De vorm van de tempel evolueerde mettertijd van een eenvoudige mastaba met schijndeur naar de daltempel die door een processieweg met de piramide was verbonden en de grote daltempels die tijdens het Nieuwe Rijk werden opgericht, zoals deze (die we zullen bezoeken) van Hatsjepsoet in Deir-al-Bahari en deze van Ramses III in Medinet Habu. Ook het tempelcomplex in Sakkara van farao Djsoser is hier een voorbeeld van.