
In onze moderne opvatting van het begrip tijd is het fenomeen tijd een lineair gegeven met aan de ene kant het verleden en aan de andere kant de toekomst. Het heden zit daar ergens tussenin.
In het Oude Egypte zag men het begrip tijd enigszins anders: zowel als een lineair gegeven, maar ook als een cyclisch fenomeen.
Hun lineaire kijk op de tijd werd uitgedrukt door het begrip "djet", doorgaans vertaald als "eeuwigheid" (eternity) - aan de rechterzijde in de afbeelding hierboven. Het concept dat hier aan de grondslag van ligt is er ééntje van 'eeuwige gelijkheid'. Het verwijst naar het bestaanspatroon dat bij de schepping van de wereld was ontstaan en onveranderd zal voortduren tot het einde van de wereld: de hemel staat boven de aarde; de Nijl stroomt van Opper-Egypte naar Neder-Egypte (van zuid naar noord); de zon komt op in het oosten en gaat onder in het westen; levende wezens worden geboren, groeien op en gaan dan weer dood.
Er bestond echter ook een cyclisch concept van de tijd, de 'nech-ech', ook vertaald als "eeuwigheid". Maar hierbij zien zij de 'eeuwige herhaling en vernieuwing': de dagelijkse cyclus van de zon; de jaarlijkse cyclus van de drie seizoenen; de cyclus van geboorte en dood.
Dat beide concepten samengaan, zou men nog het best kunnen vergelijken met een langlopende musical op Broadway...het scenario (djet) ligt vast en verandert niet, maar iedere opvoering (nech-ech) van het stuk is anders, met wisselende acteurs en een wisselende setting.
In hun zienswijze op het fenomeen tijd, zagen zij iedere dag, ieder jaar en iedere troonsbestijging naar een nieuwe koning als een nieuwe schepping.
Daarom startte hun kalender telkens opnieuw met het jaar nul bij de inauguratie van de koning. Iedere keer dat er een nieuwe farao de troon besteeg, begon een nieuwe cyclus van tijd te lopen.

De Egyptische kalender
Een jaar telde 365 dagen.
Dat is -zoals we nu weten- niet in overeenstemming met een 'echt' zonnejaar dat feitelijk 365,25 dagen duurt. Het is de tijd die de aarde nodig heeft om één keer rond de zon te draaien. In onze moderne tijden, kennen we daarom het schrikkeljaar waarbij één keer om de vier jaar een extra dag aan het jaar wordt toegevoegd (en af en toe een extra seconde).
De Oud-Egyptenaar kende geen schrikkeljaar.
Maar daardoor ging hun kalender wel stilaan achterlopen op de werkelijke zonnekalender: om de vier jaar liepen ze één dag achter en dat liep snel op.
Gelukkig keken de Egyptenaren ook nog naar andere elementen in hun tijdsbepaling: nl. naar bepaalde astronomische fenomenen die zich in het zonnejaar telkens precies na één jaar opnieuw voordoen.
Hun kalenderjaar startte daarom altijd op dezelfde dag ...
De heliakische opkomst van de ster Sirius
De heliakische opkomst van een ster is haar eerste kortstondige verschijning, vroeg in de ochtend, net voor de zonsopkomst, na een langere periode waarin deze ster niet te zien was.
Dat is het geval voor de heldere ster Sirius, de Hondsster, in het sterrenbeeld van de Grote Hond. Het is zowat de helderste ster aan de hemel.
Exact om de 365,25 dagen komt de ster ergens rond 19-20 juni opnieuw boven de horizon nadat ze voor ongeveer 70 dagen niet was verschenen.
De ster werd vereenzelvigd met de godin Sopdet. (Sopdet of Sothis in het Grieks)
De dag dat Sirius opnieuw aan de ochtendlijke horizon verscheen werd de eerste dag van het nieuwe kalenderjaar. Egyptenaren wisten dat het dan niet lang meer zou duren voor de jaarlijkse overstroming van de Nijl zou beginnen. Daar zorgde Sopdet immers voor.

Astronomische waarnemingen in het Oude Egypte
De astronomische waarnemingen die door een aparte groep van priesters werden uitgevoerd op het dak van de tempel, waren als een horloge die de tijd aangaf.
Hun kennis van het firmament was groot. Getuige daarvan de vele astronomische afbeeldingen op plafonds van tempels en graven en op sarcofagen.
Sinds het Middenrijk kenden de Egyptenaren vijf planeten. Die werden als goden afgebeeld die in barken langs de hemel voeren: Jupiter, Mars, Mercurius (die geassocieerd werd met Seth, de god van de chaos en vijand van de mens) en Venus.
Zij geloofden ook dat de overleden koning aan de hemel voortleefde als een circumpolaire ster, altijd zichtbaar vanop aarde.
De afbeelding hierbij is deze van de fameuze "Zodiac van Dendera". Deze stond gegraveerd op het tempeldak van de Hathor tempel in Dendera (Ptolemaeïsche tijd). Het stelt de dierenriem voor rond de Poolster die het centrum vormt. Herkenbaar zijn de sterrenbeelden van de ram, de stier, de schorpioen en de steenbok. Het sterrenbeeld van de waterman is hier voorgesteld als de god Hapi. De buitenring is verdeeld in 36 velden die de nachtelijke "uren" van de Egyptische nacht voorstelden.
In 1821 werd deze uit het dak van de tempel gehaald en naar het Louvre overgebracht. In Dendera hangt er nu een kopie.
